A Greek Minister visiting Vatopediou in 1997:
A procession around the katholikon – 1997 (photo: wv)
Excitement inside the Katholikon – 1997 (photo:wv)
The courtyard of Vatopediou – 1997 (photo wv)
16/9, Wim
A Greek Minister visiting Vatopediou in 1997:
A procession around the katholikon – 1997 (photo: wv)
Excitement inside the Katholikon – 1997 (photo:wv)
The courtyard of Vatopediou – 1997 (photo wv)
16/9, Wim
Japetus on 2296 – the ossuary of So… | |
Vasílis on 2287 – more information… | |
Alessandro Latini on 2287 – more information… | |
Vasilii on 2287 – more information… | |
athosweblog on 2287 – more information… | |
Alessandro Latini on 2287 – more information… | |
gerard koolschijn on 2285 – The path to Onouf… | |
2282 – More ab… on 2270 – a new discovery n… | |
Heinrich Μιχαήλ on 2283 – The second day of… | |
John Chettoe on 2282 – More about an… |
by choosing an amount and click on it:
or enter a custom amount.
Your contribution is much appreciated. With your support you maintain our website and make it possible to continue our work and create new content. Thanks!
Donate
Dag, mooie site over het geliefde athos, waarop jullie het nodige van mij hebben geplaatst, foto’s, teksten, etc. uit bladen, kranten en boeken. ik kwam zelfs foto’s van mij uit arts en auto tegen…
sinds 79 kom ik op de berg.
geeft niet, dat plaatsen, zo gaat dat op internet…
ik heb nog veel meer, zoals dit verhaal uit de Volkskrant uit 1997, hierbij. groet
rolf bos
de Volkskrant van 21-06-1997, Pagina 33, TRAJECT, reisverhaal
ROLF BOS
Een theocratisch paradijs
GOD WOONT om de hoek, maar hier zwaait de zoon van Dracula de
scepter. Hij is een kleine, tandeloze mopperpot, die in dit klooster door de
monniken is aangesteld om de pelgrims te ontvangen. Dracula junior heeft
zojuist een tiental van hen voorzien van Turkse koffie en water, en nu schuif
ik ook nog aan. De voettocht naar boven was zwaar, de zon brandde genadeloos,
een glas koel water is dan welkom.
De morsige lekenbroeder schudt het hoofd. Straks willen we allemaal nog
meeëten ook. Hij wrijft bozig met een doekje over de tafel. Een oudere
monnik stommelt de kloosterkeuken in, looft de Heer uitbundig, groet mij
vervolgens en vraagt of ik wat wil eten. Hij schuift alvast een bos
lente-uitjes in mijn richting en komt even later aanzetten met een karaf rode
wijn.
‘Drink’
De zoon van Dracula zucht.
De naam van dit klooster, een van de twintig op het Griekse
monniken-schiereiland Athos, is toepasselijk: Zografou, van de schilder. Er
hangt een veegje wolk in de verder vlekkeloze hemel, aan de overkant van het
dal staat een vervallen kapel naast een rijtje cipressen, zwaluwen schieten
opgewonden heen en weer, zangvogels kwinkeleren.
Vanochtend ben ik beneden aangekomen, aan de voet van de berg, na een
boottocht vanaf de ‘gewone’ wereld. Ik werd afgezet op een stenen steiger,
nabij een oude gevechtstoren, en was, met de rugzak op de rug, naar boven
gelopen naar dit klooster, dat oogt als een middeleeuwse vesting. Het is half
in verval, met nog een tiental monniken als inwoner, plus sloof Dracula jr.
Athos, Aghion Oros, de Heilige Berg – het is de oostelijke speen van de uier
die Chalkidiki heet, honderdvijftig kilometer zuidoostelijk van de Griekse
stad Thessaloniki. Vijftig kilometer lang, op sommige plaatsen tien kilometer
breed, met een ruige en weelderige natuur, waar twintig kloosters en een
aantal nederzettingen (skiten) huisvesting bieden aan vijftienhonderd
monniken.
Een duizendjarig theocratisch rijk, dat nog steeds de Juliaanse tijdrekening
voert. Mannelijke, niet-orthodoxe stervelingen krijgen moeilijk toegang,
vrouwen zijn van oudsher helemaal niet welkom. Want het was de Maagd zelf, de
Moeder Gods, die hier ooit verzeild raakte, die dit paradijselijke plekje
voorbestemde tot haar tuin: ‘Laat deze plaats uw erfenis en tuin zijn, een
paradijs en een veilige haven voor diegenen die gered willen worden.’
Al in de Byzantijnse tijd – we gaan nu terug naar een tijd die voor de meeste
West-Europeanen volledig vervlogen is, naar een tijd van ikonoklasme,
vergeten keizers als Constantijn IX Monomachos en Nicephoras Phocas –
vestigden zich op deze streep land kluizenaars in holen en grotten.
Decennia voerden zij strijd tegen niet zelden als aantrekkelijke vrouwen
verklede demonen en duivels, balancerend boven peilloze afgronden, onderwijl
biddend: ‘Here Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij.’ Een gebed –
hier nog steeds hét gebed – dat soms tienduizend maal per dag werd en
wordt uitgesproken.
Kluizenaars zijn er nog steeds, al zijn ze moeilijk te vinden aan de
zuidkust, waar hun schamele optrekjes slechts met ladders te bereiken zijn.
In de loop van de negende en tiende eeuw werden er ook kloosters gebouwd –
honderdtachtig zouden er ooit gestaan hebben, een twintigtal bleef over.
Niet alleen Griekse gelovige mannen trekken zich terug rond hun Heilige Berg,
ook Russen, Roemenen, Bulgaren en Serven vonden én vinden er hun eigen
woongemeenschappen. In de jaren zeventig, toen ik voor het eerst over de oude
pelgrimspaden sjouwde, waren die Oost-Europeanen de mannen met de
interessantste verhalen. Indertijd afgesneden van hun eigen communistisch
geworden geboortegrond, vormden zij een uitstervend ras, afkomstig uit een
vermorzeld tijdperk.
Je had er, in het uiterste zuiden, Nifon, die als tsaristische generaal na
1917 nog jarenlang tegen de ‘Roden’ gevochten had, en die zich op latere
leeftijd als kluizenaar had teruggetrokken op Athos.
In de nederzetting Profiti Illiou, waar ooit driehonderd Russen woonden,
stapte ik in 1979 een ontvangstkamer binnen waar een hele tsarenfamilie –
Nicolaas II, Aleksandra, Aleksej, de knappe dochters – afgestoft aan de muren
hing.
Monnik Yanni had me indertijd verteld, terwijl hij pre-revolutionaire thee
schonk (‘Ik heb nog een groot blik staan’) en brood met jam smeerde, dat wij
‘in het Westen nooit iets van het tsaristische Rusland hadden begrepen, en
dat de tsaren verlichte vorsten waren geweest’.
Hij had de immense kerk getoond, die in 1913 gereed was gekomen en waarvan de
driehonderd monniken nauwelijks gebruik hadden gemaakt. De gouden ikonostase:
gebouwd in Odessa met geld van Nicolaas II. De hoge koepel: ooit stonden er
veertig monniken te zingen. Het ‘gezang daalde als zoetgevooisde regen’ naar
beneden.
Maar in 1914 klonken er schoten in Sarajewo, de monniken trokken en masse
naar hun vaderland om te strijden voor vadertje tsaar, en nagenoeg niemand
keerde weerom. Het verval maakte treurig.
En nu? Het pad tussen de ogenschijnlijk verlaten nederzetting Bogoriditsa,
waar twintig jaar geleden nog een Bulgaarse grijsaard de hele middag allerlei
zelfgebrouwen drankjes had uitgeschonken, en Profiti Illiou doet het ergste
vrezen. Hier heeft al lang niemand meer gelopen. Het struikgewas rukt op, de
takken krassen op armen en benen.
Maar ziet, als de groene tunnel plaats maakt voor het licht van de hemel, is
daar Profitou Illiou: de protserige kerk, de vele bijgebouwen eromheen, alles
in een nieuw geverfde jas. Zou met het verdwijnen van het communisme het
kloosterleven hier een nieuw elan hebben gekregen?
‘De Russen zijn weg’, zegt Filémon, een jonge Griekse monnik, even
later op de binnenplaats. ‘Yanni is dood, de anderen zijn weggejaagd door de
politie. Ze erkenden de patriarch van Moskou niet. Ze mochten niet blijven.’
Politik, roept Filémon, en hij beent weg om een dienblad te halen met
likeur, water en Turks fruit.
Filémon is hier met Pinksteren 1992 komen wonen, toen de boel
leegstond, samen met nog negen andere Griekse monniken. Er is ook nog een
elfde monnik, maar die weet nog niet zeker of hij wel monnik wil blijven, hij
heeft one foot in, one foot out. ‘Hij twijfelt nog.’
Filémon is door het klooster Xenofontos naar hier gestuurd om de boel
te bestieren. ‘Het is een zwaar leven, zwaarder dan in een gewoon klooster.
We restaureren, werken hard. We komen niet toe aan waarvoor we hier eigenlijk
zijn, bidden. Dat doen we dus maar ‘s nachts.’
De wereld, zegt hij, komt steeds meer naar Athos toe. Er zijn problemen met
gestresste pelgrims die ‘s nachts op poorten staan te bonzen, er is overlast
door drugs, en dan is er nog die terreinauto die de monniken uit Papendrecht
lieten komen en die het nu laat afweten.
In de jaren zeventig kon gevreesd worden dat Maria’s tuin het derde
millennium niet zou halen, maar tien jaar later was in sommige kloosters
sprake van een orthodoxe renaissance. Jonge Grieken vonden weer de weg naar
het kloosterleven. Fanatieke jongemannen, die strikter in de leer bleken dan
de oude grijsaards, die soms, haaks op het vrouwenverbod, het awaton dat zich
ook over het huisdierenrijk uitstrekt, een kip of twee hielden.
De nieuwe generatie nam echter andere wereldse zaken mee: de kloosters gingen
de groene wouden exploiteren, hout werd gekapt (volgens kwade tongen wordt
het verwerkt tot toiletpapier), zandwegen werden aangelegd om de bosarbeiders
naar boven, en de stammetjes naar beneden te vervoeren.
Het oude pelgrimspaden-netwerk verdwijnt nu jammerlijk snel; de stoffige
zandwegen maken het wandelen op en rond het schiereiland een stuk minder
aantrekkelijk. Er verschenen terreinauto’s op Athos, met een eigen kenteken,
met een tweekoppige Byzantijnse adelaar erop.
Het verval is ook een halt toegeroepen. De Europese Gemeenschap wilde tien
jaar geleden al geld geven om de prachtige, maar deerlijk vervallen kloosters
te restaureren. Indertijd wilden de monniken het geld niet aannemen. Het kwam
immers van landen die katholiek en protestant waren – het schisma van 1054
vond hier als het ware gisteren plaats.
Hier wordt de paus, zo vertelde een oude monnik ooit, gezien als ‘een
duivelse man, die zich door een vrouw heeft laten scheren’. Dus wilden de
monniken halverwege de jaren tachtig absoluut geen geld aannemen van ‘deze
volkeren die zich vervreemd hebben van het christendom’.
Nieuwe tijden: anno 1997 zijn of worden de meeste kloosters wél met
Europees geld, dat indirect via Athene Athos bereikt, gerestaureerd.
Ik wil vanavond voor zonsondergang het Pantokrator-klooster nog zien te
halen, en loop het grote Vatopediou-klooster even binnen voor een koud glas
water.
Jean-Baptiste was zijn naam in Frankrijk, hier kreeg hij van zijn abt de naam
Ireneus (vrede). Hij is archondaris, de monnik die zich om het welzijn van de
pelgrims bekommert, en hij serveert zwart brood, halva, feta-kaas, olijven en
rozenwater – Turkse koffie die hier natuurlijk Grieks wordt genoemd, en een
vingerhoedje likeur toe.
Het leven in de tuin van God is een spirituele ervaring, die niet
geëvenaard kan worden met een verblijf in de gewone wereld, zegt
Ireneus, terwijl hij appeltjes voor onderweg meegeeft.
Nog meer nieuwe tijden: in de kloosterkeuken staat een telefoontoestel met
het nummer 13, plus een magnetron. Beneden, aan zee, staat een helikopter die
hoog kerkelijk bezoek bracht.
Voor het klooster wijst een andere jonge monnik even later het pad aan naar
het Pantokrator: tweemaal links, en dan rechtdoor, het is drie uur gaans, als
God meewerkt natuurlijk.
0 E VOLGENDE dag. Na een nacht in het Pantokrator, waar ik net voor
zonsondergang binnen kwam, en waar het vuur in de keuken gedoofd bleek, loop
ik langs de rotsachtige kust in de richting van het uiterste zuiden van
Athos. Via de kloosters Stavronikita en Iwiron, imposante kastelen in een
ruig achterland.
Bij de haven van Filoteou is een vissende monnik met zijn bootje in
moeilijkheden geraakt. De stevige branding dreigt hem op de rotsen te werpen,
met zijn roeispanen kan hij weinig uitrichten. De sterke stroming duwt hem
steeds verder. Hij maakt wanhopige armbewegingen. Met een lijn probeer ik hem
aan de rustige kant van de baai te krijgen. Na vele pogingen lukt het, maar
de boot laat zich moeilijk binnentrekken, de branding is te sterk. De monnik
bloedt uit handen en voorhoofd. Hij komt meermalen bijna onder de houten
boot, wanneer hij het vaartuig op het droge wil duwen. Met touwen leggen we
het scheepje zo goed en kwaad als het gaat vast.
Het oude pelgrimspad, dat hier in de jaren zeventig nog over oude stenen
Byzantijnse bruggetjes slingerde, is helemaal verkankerd. Er loopt nu een
zandweg langs de kust, naar het grootste en oudste klooster (963) van Athos,
het Lavra. Halverwege, bij Morfonou, waar ooit, vóór het
schisma, een Italiaans klooster stond, stroomt een beek in de zee. Maria’s
tuin oogt hier weer als het paradijs.
Maar ook een paradijs biedt niet alle geneugten. In de jaren zeventig werd
mijn toenmalige metgezel hier onzedelijk betast door een oude geilaard in
monnikshabijt. Hij werd zwaar op de mond gekust, onder de uitroep: Good neh!
Ach, waar zoveel mannen bijeen leven, komt homoseksualiteit natuurlijk voor.
De straffen zijn overigens niet gering – eeuwige verbanning uit de Tuin.
De meeste monniken zijn braaf celibatair, maar het gebeurt; voor Griekse
homo’s was het zelfs een tijd in om een vriendje op de monnikenberg te
hebben. Zelf werd ik ooit, in het grote Russische klooster Panteleimonos aan
de westkust van Athos, in de donkere kloosterkerk verrast door een actie van
een jonge blozende monnik uit Riga. Zijn hand greep naar een kruis,
mÃjn kruis wel te verstaan.
Maar zingen konden ze wel, die Russen.
DE ROEMEENSE nederzetting Prodromou, in het uiterste zuiden van Athos, en
alleen bereikbaar na een trektocht van een dag via het Lavra, was in de jaren
tachtig nog een halve ruïne, maar ziet er nu weer fraai uit. Alleen abt
Petronius oogt wat vermoeider dan de vorige keer. Hij noodt me meteen in de
eetzaal. Eerst wordt staand gebeden door de aanwezige monniken. Een laatkomer
snelt binnen, hij draagt gympen onder zijn zwarte engelenhabijt.
Het late zonlicht strijkt naar binnen over dit Rembrandteske tafereel. Een
monnik leest voor uit de bijbel, de anderen eten: brood, olijven, water.
Gisteren was een zondag, dus vandaag doen we het rustig aan, vertelt de
archondaris later.
Zwijgend wordt het eten naar binnen gewerkt. Een maaltijd is op Athos geen
sociale gebeurtenis, snel eten is het credo. Na het belletje van de abt volgt
meteen het dankgebed. Soms klinkt de bel na enkele minuten. Vanavond is
Petronius coulant en krijgen we een kwartier.
Elke generatie monniken heeft haar eigen toekomstvisioenen. Monnik Joachim
vreesde in 1980 nog dat de communisten naar Athos zouden komen, om de kerken
leeg te roven en de monniken te vermoorden. Athos zou onder water komen te
staan.
De oude John in het Dionisiou-klooster (hij had in een vorig leven een Grieks
restaurant in Chicago) begroette mij in 1979 met een welgemeend howdy, om
vervolgens te verhalen van de katholieken, communisten en joden die de
orthodoxie bijna zouden vernietigen. Engelen zouden afdalen om de weinige
christenen op aarde de communie toe te dienen.
En dan had je kluizenaar Stefan, die in zijn tot woning omgebouwde grot aan
de zuidkust – alleen via laddertjes te bereiken – vertelde dat Alexander de
Grote in 1988 ‘als christen’ zou opstaan. Terwijl de ‘duivels communistische’
Chinezen en Russen elkaar in datzelfde jaar zouden afmaken, zou de vorst de
Turken uit Constantinopel verdrijven. Er zou dan weer een orthodoxe
kerkdienst in de Aghia Sophia worden gehouden.
Spijtig, maar 1988 ging voorbij zonder Alexander.
Ik klim de volgende ochtend vanuit een regenachtig Podromou via een
slingerend pad eerst naar het zuidwesten, en vandaar naar de marmeren top van
de 2033 hoge Athosberg – een stevige tocht van meerdere uren sjouwen, over
losse steentjes in steeds ijlere lucht.
De coryfee ligt in de nevel, het is koud, het uitzicht blijft beperkt tot
enkele honderden meters – jammer, want op heldere dagen kun je die andere
Godenberg, de Olympus, vanhier zien liggen.
Op de top staat een kleine kapel, gewijd aan Maria. Ik waan me alleen, maar
de deur van de kapel zwaait open. Een jongeman in trainingspak schiet naar
buiten. Hij oogt onderkoeld, de wangen roze van de kou, in de ogen een vurige
blik.
Yannis is hier al drie dagen, met alleen water en een dun dekentje. Het zijn
moeilijke tijden beneden, hij komt hier om antwoorden te krijgen, ‘de hemel
is dichtbij, mijn engel is hier ook’.
Hij is 28 jaar, komt van het eiland Euboea, ten noorden van Athene, bidt
voortdurend, krast met een pen in een schrift. Een stapel religieuze boeken
moet hem helpen bij zijn zoektocht.
Het einde is nabij, maar het begin ook, weet Yannis. Hij laat me zijn schrift
zien. De antichrist komt er aan, in het jaar 2000 is het zover. Het is
allemaal beschreven in de Apocalyps, de Openbaringen van Johannes, zegt
Yannis, en hij wijst op zijn stapel boeken.
Yannis praat en praat. Ik bied hem een rolletje Griekse biscuitjes aan. Hij
schuift ze, zonder te kauwen, naar binnen, hij is uitgehongerd. Dan valt zijn
oog op de streepjescode op de verpakking.
‘Het teken van de antichrist’
???
‘Je komt uit Nederland, toch? Dat is vlakbij Brussel, daar staat de computer
van de antichrist, wist je dat?’
In die computer, roept Yannis, zijn alle gegevens van de Europeanen – dus ook
van de Grieken – verzameld. Binnenkort krijgt iedereen een identiteitskaart,
met een streepjescode. ‘Daarin staat het teken van de antichrist. Als je goed
kijkt, kun je het cijfer 666, het teken van het Beest, erin herkennen.’
De volgende stap, aldus Yannis, zal zijn dat we die gevreesde streepjescode
op ons voorhoofd krijgen, plus een microchip in de huid van onze hand. Dan
heeft de antichrist gewonnen. ‘Diegenen die zich hiertegen verzetten, krijgen
het moeilijk, maar zullen op 13 juni 2003 Jezus Christus kunnen begroeten.’
13 juni 2003?
’13 juni 2003, onthoud die datum’, zegt hij.
Yanni eet nog een koekje en ik daal af.
Twee dagen later, weer in het noorden van het schiereiland. Drie kilometer
voorbij het sfeervol vervallen Athos-hoofdstadje Karyes, waar de Griekse
gouverneur zetelt en waar de kloosters hun eigen regering en parlement
hebben. Het doel van vandaag, het Servisch-Kroatische klooster Chilandariou,
wordt niet bereikt. Het pad is zo overwoekerd dat er vanaf deze kant geen
doorkomen aan is.
Ik sla af, loop naar beneden, richting het armste Athos-klooster
Konstamonitou, niet toevallig een van de strengste in de leer – hier mogen
niet-orthodoxen niet tegelijkertijd met de monniken eten, en is een bezoek
aan de kerkdienst uit den boze.
Ook hier is het pad halverwege verdwenen; er voor in de plaats kwam een
stoffige zandweg, die voor de wandelaar oneconomisch door de bergen slingert.
Links en rechts zijn hele bossen weggekapt. Achter een middeleeuws aandoend
werkkamp waar zwartgeblakerde arbeiders hout tot houtskool verbranden, ligt
het roodbedakte klooster in het groen.
Net voordat de poort dichtgaat, val ik binnen, bestoft en bezweet. Voor de
monniken is het bijna bedtijd, ze hebben al gegeten, maar twee oude baasjes
brengen me onmiddellijk naar de trapeza, de eetzaal. Aan tafel: rijstepap,
water, andijviesalade, abrikozen.
De archondaris schenkt even later nog een koffie en een glaasje ouzo: de
philoxenia. De gastvrijheid der vaderen, is ook in dit klooster ontroerend.
Vader Ireneus was 25 jaar orthodox-priester in Essex, Engeland, en spreekt
onberispelijk Engels. Hij is nu 72 jaar, en kwam hier om te sterven, vertelt
hij de volgende ochtend op de zonovergoten binnenplaats, waar jonge katjes
met elkaar ravotten.
We hebben net ons ontbijt binnen: een heerlijk bereide vis, brood, sla,
water, olijven, overgoten met veel wijn. ‘Schenk uit’, had een monnik met
kakelende lach geroepen. Het was nog voor achten in de morgen, maar de
monniken hadden al een liturgie van vier uur achter de rug. Een ‘normale’
dienst: er zijn ook nog vijftig nachten per jaar waarin de dienst acht uur
duurt.
Ireneus zegt: ‘Het is mooi hier, maar ik kan niet wachten om dood te gaan.’
Hij wil graag zijn heavenly father ontmoeten, vandaar. Want zegt hij, en hij
verontschuldigt zich: ‘Ik geloof firmly in Hem’.
De dagelijkse boot tussen de kloosters en nederzettingen aan de westkust van
Athos en Dafni, het haventje van hoofdstad Karyes, zit vol monniken. Twee
ouderen zijn in slaap gesukkeld onder een reddingsboei. Twee anderen – vele
jaren jonger – zijn in een geanimeerd gesprek gewikkeld aan de reling. Het
lange haar keurig in een paardenstaart, de een een Pierre Cardin-, de ander
een Le Club-zonnebril op de neus. Denk het zwarte habijt weg, plaats ze in
snelle jeans en ze vallen niet op in de discotheken van Athene of Mykonos.
We varen onder het majestueus gelegen Simonos Petras-klooster, dat hoog in de
bergen ligt. Een werelds zeiljacht schuift voorbij, met, verdorie, aan boord
een vrouw in bikini. Het vaartuig is ruim binnen de wettelijke vijfhonderd
meter van de Heilige Berg; de vrouw richt een verrekijker op het klooster.
Le Club en Pierre Cardin kijken even op, werpen een terloopse blik op de
zeilboot en de schaars geklede vrouw, wenden de hoofden weer af en praten
verder. Ook de andere monniken verblikken of verblozen niet, nergens worden
kruisen geslagen. Sterker nog, ik ben de enige die verstoord heeft opgekeken
– wat een tiental dagen Athos al niet met je vermag te doen.
De twee oudjes onder de reddingsboei zijn niet eens wakker geweest.
Rolf, bedankt voor je reactie en je prachtige reisverslag uit 1997. Alhoewel ik m’n hele leven al de Volkskrant lees, had ik dit artikel over Athos toch gemist. Erg leuk om te lezen is dat jij toen al Filemon hebt ontmoet (zie ook mijn ervaring uit 2007, nr 553).
gr Wim Voogd
Rolf, het artikel stond sinds dit weekend zelfs al op de long list (328), maar het was niet digitaal beschikbaar.
XERETE NA YSTE KALA KAI NAPROSEFXESTE KAI GIA MAS O PANTOKRATOR MAZI SA KAI I PANAGIA
Who can translate the reaction of Sotos Kadis?
The text is a little confusing, but it may say (I try): know that you are well and pray also for us the Pantokrator and the Panagia (be) with you
Thanks, Vasilis